Als we binnenin een diode kijken, zien we dat het bestaat uit een P-laag en een N-laag. Om een transistor te maken, hebben we drie lagen nodig. We hebben hierbij twee mogelijke combinaties: N-P-N en P-N-P. Vandaar de namen NPN- en PNP-transistor.
Een NPN-transistor ziet er zo uit:
Merk op dat de P-laag tussen de twee N-lagen heel dus is, slechts ongeveer 2 micron.
Laten we nu een paar spanningsbronnen aansluiten op een NPN-transistor:
Als UBE 0V is, loopt er geen stroom tussen C en E, omdat de CB-diode in sperrichting staat.
Als we de spanning UBE,opvoeren, lopen er elektronen van E door de N-laag en de P-laag naar B. Zoals we al hebben opgemerkt is de P-laag erg dun. In zeer korte tijd hebben de elektronen die van E naar B lopen de gaten in de P-laag opgevuld. De overgebleven elektronen zijn vrije elektronen. De P-laag lijkt nu wel een N-laag geworden te zijn. N-lagen bevatten altijd vrije elektronen, dus het pad van C naar E is nu geleidend geworden! Als IBE toeneemt, zal het aantal vrije elektronen toenemen en daarmee ook ICE. En zo werkt een bipolaire transistor.